Na de publicatie van de Apostolische Exhortatie “Amoris Laetitia” (2016) hebben verschillende bisschoppen op lokaal, regionaal en nationaal niveau uitvoeringsbepalingen gegeven met betrekking tot de sacramentendiscipline van die gelovigen – “hertrouwd gescheidenen” genoemd – die, hoewel hun echtgenoot, met wie zij door een sacramentele huwelijksband verbonden zijn, nog leeft, toch een bestendige levensgemeenschap more uxorio zijn aangegaan met iemand die niet hun rechtmatige echtgenoot is.
De genoemde normen bepalen onder andere dat dergelijke personen – “hertrouwd gescheidenen” genoemd – in afzonderlijke gevallen het sacrament van boete en verzoening en de heilige communie kunnen ontvangen, ongeacht het feit dat zij voortdurend en opzettelijk met iemand more uxorio samenleven, die niet hun rechtmatige echtgenoot is. Dergelijke normen zijn door verschillende hiërarchische gezagsdragers bevestigd. Enkele van deze normen zijn zelfs door het hoogste gezag in de Kerk bevestigd.
De verbreiding van deze kerkelijk bekrachtigde pastorale normen heeft een behoorlijke en nog steeds groeiende verwarring veroorzaakt onder de gelovigen en de clerus. Het gaat hier om een verwarring die raakt aan de centrale levensuitingen van de Kerk zoals: het sacramentele huwelijk met het gezin, de huiskerk, en het sacrament van de allerheiligste eucharistie.
Volgens de leer van de Kerk vormt slechts de sacramentele huwelijksband een huiskerk (vgl. Vaticanum II, Lumen Gentium, 11). De toelating van “hertrouwd gescheiden” gelovigen tot de heilige communie, die toch de hoogste vorm is waarin de eenheid van Christus, de Bruidegom, met zijn Kerk wordt uitgedrukt, betekent in de praktijk een soort bekrachtiging of legitimering van de echtbreuk, en in die zin een soort invoering van de echtbreuk in het leven van de Kerk.
De genoemde pastorale normen zijn inderdaad mettertijd middelen tot verbreiding van de “gesel van de echtbreuk” (deze uitdrukking gebruikte Vaticanum II, vgl. Gaudium et Spes, 47). De Kerk moet echter integendeel op grond van haar onvoorwaardelijke trouw aan de leer van Christus een bolwerk en een betrouwbaar teken van tegenspraak zijn tegen de zich dagelijks verder uitbreidende gesel van de echtbreuk in de burgerlijke samenleving. Onze Heer en Heiland heef op ondubbelzinnige wijze en zonder enige uitzondering te maken de wil van God met betrekking tot het absolute verbod op echtbreuk plechtig bekrachtigd. Een bekrachtiging of legitimering van de schending van de heiligheid van de huwelijksband, al is het slechts op indirecte wijze door de vermelde sacramentenpraktijk, betekent dus een wezenlijke verandering van de 2000 jaar oude sacramentele discipline van de Kerk. Bovendien brengt een wezenlijk veranderde discipline mettertijd ook een verandering van de betreffende leer met zich mee.
Het permanente leergezag van de Kerk, de leer van de apostelen en van alle pausen, heeft de glasheldere leer van Christus ten aanzien van de onontbindbaarheid van het huwelijk, zowel in de leer als ook in de sacramentele discipline (in de praktijk) ondubbelzinnig, zonder een zweem van twijfel en altijd in dezelfde zin en in dezelfde betekenis bewaard en doorgegeven.
Vanwege haar wezen dat in God zijn fundament vindt, mag de sacramentele discipline nooit in tegenspraak zijn met het geopenbaarde woord van God en het geloof van de Kerk in de absolute onontbindbaarheid van een geldig en voltooid huwelijk. “Het geloof is niet alleen een voorwaarde voor de sacramenten, maar zij voeden het ook door woorden en riten, versterken en betuigen het; daarom heten zij sacramenten van het geloof” (Vaticanum II, Sacrosanctum Concilium, 59. “Zelfs de hoogste autoriteit in de Kerk kan de liturgie niet naar believen veranderen maar alleen in geloofsgehoorzaamheid en in eerbied voor het mysterie van de liturgie” (Catechismus van de Katholieke Kerk, 1125). Het katholieke geloof verbiedt vanuit zijn wezen een formele tegenspraak tussen het geloof dat beleden wordt aan de ene kant en de levens- en sacramentenpraktijk aan de andere kant. In deze zin kan men de volgende uitspraak van het leergezag begrijpen: “De kloof bij velen tussen het geloof dat men belijdt, en het dagelijkse leven hoort bij de ernstige dwalingen van onze tijd” (Vaticanum II, Gaudium et Spes, 43) en “de concrete pastorale begeleiding in de Kerk moet steeds verbonden zijn met haar leer en mag daar nooit van worden losgemaakt” (Johannes Paulus II, Apost. Exhortatie Familiaris Consortio, 33).
Met het oog op het vitale belang die de leer en de discipline van huwelijk en eucharistie vormen, is de Kerk verplicht met één en dezelfde stem te spreken. De pastorale normen betreffende de onontbindbaarheid van het huwelijk mogen dus elkaar tussen diocesen of tussen verschillende landen niet tegenspreken. Van de tijd van de apostelen af heeft de Kerk dit principe in acht genomen. Daarvan getuigt de heilige Ireneüs: “Deze boodschap en dit geloof bewaart de Kerk zorgvuldig, zoals ze haar ontvangen heeft, hoewel zij, zoals gezegd, over heel de wereld verspreid is, alsof ze in één huis woonde. Ze gelooft er zo aan alsof ze slechts één ziel en één hart heeft, en zij verkondigt haar leer en levert die zo eensgezind over dat het lijkt alsof ze één mond bezit” (Adversus haereses, I, 10, 2). De heilige Thomas van Aquino levert ons hetzelfde permanente principe van de Kerk over: “Er bestaat slechts één en hetzelfde geloof van de ouden en van de modernen, anders zouden we niet één en dezelfde Kerk hebben” (Quaestiones disputatae de Veritate, q. 14, a. 12c).
De volgende waarschuwing van paus Johannes Paulus II blijft actueel en van kracht: “De verwarring die in de gewetens van veel gelovigen door diverse meningen en leringen in theologie, verkondiging, catechese en spirituele begeleiding met betrekking belangrijke en heikele kwesties inzake christelijke moraal geschapen is, leidt er ook toe dat het echte zondebesef minder wordt en bijna verdwijnt” (Apost. Exhortatie Reconciliatio et Paenitentia, 18)
De betekenis van de volgende uitlatingen van het leergezag van de Kerk kan men zeker ook op de leer en de sacramentele discipline betreffende de onontbindbaar van een gesloten en voltooid huwelijk toepassen:
– “De Kerk van Christus als zorgvuldige bewaakster en verdedigster van de haar toevertrouwde geloofswaarheden verandert niets aan die geloofswaarheden, doet er niet aan af en voegt er niets aan toe. Zorgvuldig, trouw en wijs gaat zij om met datgene wat van vroeger is overgeleverd. Het is haar streven de geloofswaarheden die vroeger geleerd werden en in het geloof van de vaderen opgenomen waren, zo te onderzoeken en te belichten dat die waarheden van de hemelse leer helderheid, licht en zekerheid ontvangen maar ook tevens hun volheid, hun integriteit en hun specifieke karakter bewaren en allemaal op hun eigen terrein, d.w.z. in een en dezelfde leer, in een en dezelfde betekenis en in een en dezelfde inhoud een groei laten zien.” (Pius IX, Dogmatische Bulle Ineffabilis Deus).
– “Wat betreft het wezen van de waarheid zelf heeft de Kerk tegenover God en tegenover de mens de heilige plicht haar te verkondigen, haar zonder enige afzwakking te leren zoals Christus haar heeft geopenbaard. Er zijn geen tijdsomstandigheden die het zouden toestaan de ernst van deze plicht te verkleinen. Iedere priester, aan wie de zorg is toevertrouwd de gelovigen te onderwijzen, te vermanen en te leiden, wordt in geweten door deze plicht gebonden”. (Pius XII, Toespraak tot de pastoors en de vastenpredikanten, 23 maart 1949)>
– “De Kerk historiseert niet, zij relativeert het wezen van de Kerk niet als zij zich aan de verandering van de cultuur aanpast. Het wezen van de Kerk is immers hetzelfde en zij blijft zichzelf trouw, zoals Christus haar wilde en de authentieke traditie haar vervolmaakte” (Paulus VI, Homilie van 28 oktober 1965).
– “Op geen enkel punt afbreuk doen aan de heilsleer van Christus, dat is de hoge vorm van pastorale liefde” (Paulus VI, Encycliek Humanae Vitae, 29)
– “De Kerk houdt nooit op, op te roepen en te bemoedigen de eventuele huwelijksproblemen op te lossen zonder ooit de waarheid te vervalsen of geweld aan te doen” (Johannes Paulus II, Apost. Exhortatie Familiaris Consortio, 33).
– “Deze zedelijke norm is niet door de Kerk geschapen en wordt niet aan haar eigen goeddunken overgelaten. In gehoorzaamheid jegens de waarheid, die Christus is, wiens beeld zich weerspiegelt in de natuur en de waardigheid van de menselijke persoon, interpreteert de Kerk de zedelijke norm en houdt haar voor aan alle mensen van goede wil zonder de eis van radicaliteit en volmaaktheid ervan te verbergen” (Johannes Paulus II, Apost. Exhortatie Familiaris Consortio, 33).
– “Vanwege het principe van de waarheid en de logica staat het de Kerk niet goed te noemen wat slecht is, en slecht wat goed is. De Kerk die steunt op deze beide principes die elkaar aanvullen, kan haar zonen en dochters die zich in een smartelijke situatie bevinden, alleen maar uitnodigen op andere manieren te naderen tot Gods barmhartigheid, echter niet op de weg van de sacramenten van boete en eucharistie, zolang zij niet de vereiste geestelijk conditie bereikt hebben” (Johannes Paulus II, Apost. Exhortatie Reconciliatio et paenitentia, 34).
– De onverzettelijkheid van de Kerk bij de verdediging van de universele en onveranderlijke zedelijke normen heeft niets onderdrukkends in zich. Zij dient alleen voor de ware vrijheid van de mens: omdat er buiten de waarheid of tegen de waarheid in geen vrijheid bestaat” (Johannes Paulus II, Encycliek Veritatis Splendor, 96).
– Betreffende de zedelijke normen, die het in zich kwade verbieden, zijn er voor niemand privileges of uitzonderingen. Of iemand de heer van de wereld is of de laatste, “de armzaligste” op aarde, maakt geen enkel verschil. Tegenover zedelijke eisen zijn we allemaal absoluut gelijk” (Johannes Paulus II, Encycliek Veritatis Splendor, 96)
– De plicht om te onderstrepen dat het onmogelijk is (hertrouwd gescheidenen) toe te laten tot het ontvangen van de communie, is een voorwaarde van echte pastorale zorg, werkelijke zorg om het welzijn van deze gelovigen en van de hele Kerk in zover zij de noodzakelijke voorwaarden zijn voor het werkelijk doorzetten van die bekering waartoe allen steeds door de Heer worden uitgenodigd” (Pauselijk Raad voor de Wetsteksten, Verklaring over de toelating van hertrouwd gescheidenen tot de heilige communie, 24 juni 2000, nr. 5).
Volgens de leer van het Tweede Vaticaans Concilie dienen de bisschoppen de eenheid van het geloof en de discipline die aan heel de Kerk gemeenschappelijk is, te bevorderen en te beschermen, en elk streven te bevorderen zodat het geloof mag groeien en het licht van de volle waarheid voor alle mensen mag opgaan (Vgl. Lumen Gentium, 23). Daarom voelen wij ons als katholieke bisschoppen gedrongen tegen de momentane verwarring in die steeds groter wordt, de onveranderlijke waarheid en de eveneens onveranderlijke sacramentele discipline met betrekking tot de onontbindbaarheid te belijden. In die zin bevestigen wij:
– Geslachtelijke betrekkingen tussen personen die niet door een geldige huwelijksband met elkaar verbonden zijn – wat zo is bij de zogenaamde “hertrouwd gescheidenen” – gaan in tegen de wil van God en vormen een zware belediging van God.
– Geen omstandigheid of doel, zelfs niet een mogelijke niet toerekenbaarheid of schuldvermindering, kunnen deze seksuele betrekkingen tot een positieve morele werkelijkheid en God welgevallig maken. Datzelfde geldt ook voor de andere negatieve voorschriften van de tien geboden van God. Want er zijn “handelingen die door zichzelf en in zich, onafhankelijk van de omstandigheden, altijd zwaar ongeoorloofd zijn vanwege hun objectieve inhoud” (Johannes Paulus II, Apost. Exhortatie Reconciliatio et Paenitentia, 17)>
– De Kerk beschikt niet over het onfeilbare charisma om over de innerlijke genadestaat van de gelovigen te oordelen (vgl. Concilie van Trente, sess. 24, cap. 1). Het niet toelaten van zogenaamd ”hertrouwd gescheidenen” tot de heilige communie betekent geen oordeel over het feit of zij zich voor God in staat van genade bevinden, maar een oordeel over het zichtbare, publieke en objectieve karakter van hun situatie. Op grond van de zichtbare natuur van de sacramenten en van de Kerk hangt het ontvangen van de sacramenten noodzakelijkerwijs af van de betreffende zichtbare en objectieve situatie van de gelovigen.
– Het is zedelijk niet geoorloofd seksuele betrekkingen te onderhouden met iemand die niet de eigen echtgenoot is, om zogenaamd een andere zonde te vermijden. Het woord van God leert ons namelijk dat het niet geoorloofd is “iets slechts te doen om iets goeds uit te laten voortkomen” (Rom. 3, 8).
– De toelating van dergelijke personen tot de heilige communie kan alleen dan worden toegestaan als zij met de hulp van Gods genade en door een zorgvuldige en individuele pastorale begeleiding het ernstige voornemen maken in te toekomst van deze gewoonte af te zien en geen ergernis te geven. Daarin heeft zich in de Kerk altijd de ware geestelijke onderscheiding en de authentieke pastorale begeleiding uitgedrukt.
– Personen met regelmatige buitenhuwelijkse betrekkingen schenden door een dergelijke levenswijze hun onverbrekelijke huwelijksband tegenover hun rechtmatige echtgenoot. Daarom zijn zij niet in staat in “geest en waarheid” (vgl. Joh. 4, 23) aan het eucharistische bruiloftsmaal van Christus deel te nemen, gezien ook de woorden van de communieritus: “Zalig zij die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam” (Apok. 19, 9).
– De vervulling van de wil van God die in zijn tien geboden en in zijn uitdrukkelijk en absoluut verbod van echtscheiding geopenbaard is, vertegenwoordigt het ware geestelijke goed van de mens hier op aarde en zal hen naar de ware liefde in het eeuwige leven voeren.
Omdat de bisschoppen in hun pastoraal ambt “behoeders van het katholieke en apostolische geloof” zijn (vgl. Missale Romanum, Canon Romanus), zijn wij ons van deze zware verantwoordelijkheid bewust en eveneens van onze plicht tegenover onze gelovigen, die van ons verwachten dat we ons openlijke en ondubbelzinnig bekennen tot de onveranderlijke waarheid en discipline met betrekking tot de onontbindbaarheid van het huwelijk. Wij mogen daarom niet zwijgen.
In de geest van de heilige Johannes de Doper, de heilige John Fisher, de heilige Thomas Morus, de zalige Laura Vicuña en talrijke bekende en onbekende belijders en martelaren voor de onontbindbaarheid van het huwelijk, bevestigen wij:
Het is niet geoorloofd (non licet) een permanente seksuele betrekking door middel van de sacramentele praktijk van de toelating tot de communie van zogenaamde “hertrouwd gescheidenen” direct of indirect te rechtvaardigen, goed te keuren of te legitimeren omdat het in dit geval om een praktijk gaat die wezensvreemd is aan de totale overlevering van het katholieke en apostolische geloof.
Nu wij deze publieke belijdenis tegenover ons geweten en voor God, die ons zal oordelen, afleggen, zijn wij er oprecht van overtuigd hiermee de Kerk in onze dagen en de paus, de navolger van de heilige apostel Petrus en plaatsvervanger van Christus op aarde, een dienst van liefde in de waarheid te bewijzen.
31 december, feest van de H. Familie, in het jaar van het eeuwfeest van de verschijningen van de Moeder Gods in Fatima.
+ Tomash Peta, aartsbisschop metropoliet van het aartsbisdom van de H. Maria in Astana
+ Jan Pawel Lenga, aartsbisschop-bisschop van Karaganda
+ Athanasius Schneider, hulpbisschop van het aartsbisdom van de H. Maria in Astana