Nieuwsbrief XVI 41+42, vrijdag 15 oktober 2021, pater Daniel

De voorbije drie maanden hebben we wekelijks de eigenschappen belicht van ons mens-zijn volgens de joods-christelijk visie, nl. de 7 wortels. Ons “onverzadigbaar verlangen” illustreerden we met de bekering van de heilige Augustinus en de “onrust van ons hart” waarmee hij zijn “Belijdenissen” begint. Verder wezen we op bepaalde psychologische en psychiatrische bewegingen, gesteund op S. Freud, die volkomen voorbijgaan aan het diepste streven van de mens. We wezen tevens op de ontoereikendheid van een “humanistische psychologie”, waardoor de dynamiek van de christelijke visie op lijden en dood nog duidelijker wordt. Met de “theologie van het lichaam” wilden we de “gave van zichzelf” als kostbare en onvervangbare eigenschap van ons mens zijn toelichten. Ziehier nog een samenvatting en overzicht.
1. De enige en algehele waardigheid van onze menselijke persoon danken we uitsluitend aan het feit dat God ons geschapen heeft naar zijn Beeld. Daarom zijn alle mensen hierin volkomen gelijk en hebben we allen dezelfde menselijke waardigheid. Bovendien kan niemand daar iets van afnemen of bijvoegen. Het is mogelijk dat wij zelf niet beantwoorden aan deze waardigheid, of dat anderen onze waardigheid niet respecteren. Toch kunnen noch onze fysische ziekte, psychische aftakeling, ons meest immoreel gedrag, onze grootste armoede of vernedering deze waardigheid wegnemen. Doorheen heel de geschiedenis van de Kerk was dit de verantwoording van zoveel heldhaftige inzet voor armen, zieken, gehandicapten en verworpenen. Dit betekent ook dat een multimiljardair, een fenomenaal genie of een super sportheld geen greintje meer menselijke waardigheid bezit dan jij en ik. We danken God voor deze onverwoestbare schat die Hij ieder van ons gegeven heeft. Gelukkig degene die zich hiervan bewust is en zich niet laat misleiden door voorbijgaande, uiterlijke roem.
2. Ons aardse leven is als een onophoudelijke stroom van onvervulbare verlangens. Zalig hij/zij die beseft dat al deze behoeften, strevingen en verlangens slechts beperkte uitdrukkingen zijn van een onstilbare honger naar God. Wij hunkeren naar een volmaakt, blijvend geluk, dat we slechts kunnen bereiken na dit aardse leven in en met God. Een geschrift uit het midden van de 2e eeuw beschrijft christenen als vreemdelingen hier op aarde: “Elk vreemd land is voor hen een vaderland en elk vaderland blijft een vreemd land” (Brief aan Diognetus). Dit bewustzijn kan ons bevrijden van alle aardse illusies. En elk goed hier op aarde, ook het meest verhevene wordt een illusie wanneer we er ons aan hechten als aan een hoogste goed. Sommigen leren dat wij onbewust in ons handelen een drang naar seksualiteit of naar macht vertonen. Het is best mogelijk. Toch zal voor vele mensen de honger naar God hun diepste “onbewuste” blijven.
3. Een derde bewustwording is het besef dat er naast het goede ook een zekere ontwrichting in ons leven is omwille van de oerzonde van het eerste mensenpaar. Er is goed en kwaad in ons en aan het kwade werken we soms met eigen verantwoordelijkheid ook mee. Een opvoeding die meent dat het kwade alleen komt van slechte organisaties of structuren en niet van persoonlijke verantwoordelijkheid, begaat een fatale vergissing. Daarom hebben we leiding nodig en oefening in de deugden, waardoor we onze instincten, impulsen en slechte neigingen leren beheersen. Gelukkig de ouders en opvoeders die kinderen op tijd “neen” leren zeggen en hen doen groeien in onthechting en zelfbeheersing.
4. Omwille van onze grote armoede worden we door God hartstochtelijk bemind. Door de oerzonde zijn we niet meer in staat om ons onbevangen door God te laten beminnen en evenmin om op onbevangen wijze God en de anderen lief te hebben. In ons handelen sluipen dikwijls motieven van eigenbelang en egoïsme binnen. Er is een bewuste keuze nodig om ons door de stralen van Gods liefde te laten verwarmen. Bovendien vraagt het oefening en inspanning om God en de anderen onbaatzuchtig lief te hebben. In de mate dat wij ons openstellen voor de scheppende liefde van God, de verlossende liefde van Jezus en de heiligende kracht van de heilige Geest, zullen de vele remmingen zoals twijfel, argwaan, angst, verzet overwonnen worden om ons te laten meevoeren met de oceaan van Gods liefde. We kunnen dit evenwel niet uit onszelf realiseren, we kunnen dit wel in geloof ontvangen. Deemoedig dienen we te erkennen dat we zelf niet de bron zijn maar de fontein, die op haar beurt doorgeeft wat zij van de bron ontvangt.
5. We zijn geroepen om deel te nemen aan het Paasmysterie van Jezus Christus. Door met Hem lijden en sterven te aanvaarden, worden we omgevormd tot zijn beeld en delen we in zijn verrijzenis. Lijden en sterven blijven een steen des aanstoots, die we zo goed mogelijk moeten trachten te overwinnen. In het licht van Gods barmhartigheid krijgen ze evenwel een nieuwe betekenis. Ze zijn zelfs noodzakelijk opdat we omgevormd worden tot de gelijkenis met Jezus Christus. “Zalig de mens die standhoudt in de beproeving. Heeft hij de toets doorstaan, dan zal hij de zegekrans van het leven ontvangen, die God beloofd heeft aan wie Hem liefhebben” (Jacobus 1, 12). Zonder lijden en sterven willen delen in de verrijzenis, is een illusie maar er is in ons leven geen enkel lijden dat niet een bouwsteen kan zijn voor onze verrijzenis.
6. Ons diepste mens-zijn, kunnen we slechts bereiken door de liefdevolle gave van onszelf. Onze menselijke natuur drijft ons naar zelfverwezenlijking en het opkomen voor eigen rechten. Jezus wijst ons echter een hogere weg: “Wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden” (Mattheus 8, 35). Het steeds maar bezig zijn met onszelf, maakt ons ziek en geestelijk dood, zoals een oog dat alleen zichzelf ziet ziek is. Wie zich liefdevol kan geven voor God en voor de anderen, komt tot leven en ontwikkelt zijn diepste zelf.
7. Ons uiteindelijk doel is opnieuw de Gelijkenis Gods verwerven. Dit is alleen mogelijk als we de gelijkenis van Jezus Christus bereiken, want Hij is het volmaakte Beeld van de Vader. Hiernaar kunnen we nu reeds leven in geloof. Een concrete voorstelling kunnen we ons hiervan niet maken, evenmin als een ongeboren baby zich een volwassen leven kan voorstellen. Het leven aan de “overzijde” blijft voor ons onvoorstelbaar. Laconiek kunnen we zeggen: zij die hierover spreken weten niet en zij die weten spreken niet. Hiervoor is immers een “nieuwe geboorte” nodig, de schepping van “een nieuwe mens”. Alleen God kan dit bewerken.
P. Daniel