Over de participatie van de mens in God (de theosis), geïnspireerd door de beeldtaal van Catharina van Siena en de sacramentele visie van de Kerk.
Van eenvoudig niveau naar een meer academisch niveau
“Jij wordt God, zegt Catharina, en dat is bijna heiligschennis, zo groot zijn deze woorden. Alleen als we ze begrijpen vanuit de volledige afhankelijkheid van God, die de ziel altijd heeft, is dit geen hoogmoed. De weg ernaartoe gaat via Jezus, die de brug naar God is, en deze heeft aangelegd met zijn bloed dat Hij uit liefde voor onze redding heeft vergoten aan het kruis. / Haar manier van symbolisch taalgebruik, beelden die in feite inzichten zijn. / Aan het einde van De Dialoog beschrijft ze God in het beeld van de “Oceaan van Vrede”, waarin wij als een vis mogen rondzwemmen. \ Zodat ook wij, wanneer wij snappen wie wij zijn, steeds vanuit onze innerlijke band met God, in het besef dat wij vanuit onszelf niets zijn, grote daden van liefde voor onze medemensen, de Kerk en onze samenleving mogen verrichten.”
Zr Catharina Al, artikel uit de KN, https://www.kn.nl/verdieping/essay/kunnen-we-verbindend-denken-de-heilige-catharina-van-siena-kon-het-wel/
–
- OP EENVOUDIG NIVEAU
De mens als deelnemer aan het goddelijk leven – een symbolische en sacramentele benadering
In het hart van de christelijke antropologie ligt het mysterie van de participatio divinae naturae – de deelname van de mens aan het goddelijk leven. Dit is geen metaforische of poëtische wending, maar een theologisch reëel gebeuren dat zijn oorsprong vindt in de sacramentele genade van het Doopsel. Daar wordt de mens, zoals de apostel Paulus zegt, “ingelijfd in Christus” (Rom. 6,3–5): hij sterft met Hem en verrijst met Hem tot een nieuw bestaan.
Het Doopsel is de eerste instroming van de verlossende genade in de ziel: een goddelijke infusie waardoor de mens niet slechts moreel beter wordt, maar werkelijk wordt opgenomen in de dynamiek van Gods eigen leven. Daardoor wordt de mens niet opgeslorpt of opgelost in de godheid – niet “verdampt in zijn niets-zijn” –, maar verheven, opgenomen, getransformeerd. De mens blijft schepsel, maar wordt een schepsel dat meebeweegt in de stroom van de goddelijke liefde.
De symbolische taal van Catharina van Siena
Wanneer Catharina van Siena zegt: “Jij wordt God”, lijkt zij de grens van orthodoxie te benaderen – tenzij men begrijpt dat zij spreekt vanuit het besef van volledige afhankelijkheid. De ziel blijft volledig schepsel, maar leeft geheel uit Gods leven. In de mystieke vereniging met God verliest zij niet haar identiteit, maar vindt zij deze juist in zuivere transparantie. Catharina’s beeldtaal is nooit een versiering van het geloof, maar een vorm van inzicht: symbolen zijn bij haar dragers van werkelijkheid.
Zo spreekt zij aan het einde van De Dialoog over God als een “Oceaan van Vrede”, waarin de ziel als een vis zwemt. Deze metafoor is niet slechts poëtisch, maar epistemologisch: de vis leeft enkel in het water, maar is geen deel van het water; zij ademt door het water, maar blijft zichzelf. Zo ook de ziel: zij leeft in God, zij ademt in de Heilige Geest, en toch blijft zij persoonlijk en vrij.
De kerk als ruimte van deelname
De Kerk is de sacramentele vorm van deze oceaan. Zij is de gemeenschap waarin het goddelijk leven zich zichtbaar en tastbaar uitdrukt in Woord, sacrament en liefde. De Kerk is geen menselijke organisatie die naar God wijst, maar een mystiek lichaam dat leeft uit God. Daarom kan men zeggen dat de Kerk de plaats is waar de mens “God leert ademen” – waar hij leert bestaan vanuit genade.
In de Kerk wordt de mens steeds dieper opgenomen in de flow van de Heilige Geest, de eeuwige liefdesbeweging tussen Vader en Zoon. Deze goddelijke dynamiek tilt de mens op, zuivert zijn verlangens, en maakt hem tot drager van dezelfde liefde waarmee God de wereld bemint.
De eschatologische horizon
Wat sacramenteel begint in het Doopsel, voltooit zich eschatologisch in de vereniging met Christus in de eeuwigheid. Daar zal de mens niet vergaan in het niets, maar juist zijn ware identiteit ontvangen: een schepsel dat eeuwig leeft uit Gods licht en liefde. “De heerlijkheid van God is de levende mens,” schreef Ireneüs van Lyon, “en het leven van de mens is het aanschouwen van God.”
In dat aanschouwen wordt de mens geen “andere God”, maar wordt hij goddelijk door deelname. Het vuur van Gods liefde verbrandt hem niet, maar zuivert en verlicht hem. De mens blijft vis in de oceaan van Gods vrede — levend, ademend, bewegend in de oneindige diepte van de goddelijke liefde.
Conclusie
De weg naar die deelname loopt via Christus, de enige brug tussen God en mens. Zijn bloed, vergoten uit liefde, heeft de kloof overbrugd die de zonde had geslagen. In Hem wordt de menselijke natuur niet vernietigd, maar geheeld; niet verdampt, maar vergoddelijkt.
Daarom is de Kerk geen verzameling van religieuze activiteiten, maar het sacramenteel lichaam waarin deze goddelijke uitwisseling reeds begint. De gelovige die dit mysterie doorleeft, wordt zelf tot teken van Gods liefde in de wereld.
Wie werkelijk begrijpt dat hij niets is zonder God, wordt juist daardoor tot instrument van de grootste daden: daden van liefde voor medemensen, voor de Kerk, en voor de wereld die dorst naar diezelfde Oceaan van Vrede.
–
- OP ACADEMISCH NIVEAU
De deelname van de mens aan het goddelijk leven: een symbolisch-sacramentele benadering
Over de mystieke theologie van de vergoddelijking volgens Catharina van Siena, Thomas van Aquino en de oosterse traditie
Inleiding
De christelijke openbaring getuigt van een onuitsprekelijk mysterie: dat de mens, een eindig schepsel, geroepen is deel te hebben aan het leven van God zelf. Deze gedachte – in het Grieks theosis genoemd – vormt zowel in de oosterse als in de westerse traditie het hoogtepunt van de soteriologie. De apostel Petrus zegt immers: “Door deze beloften moogt gij deel krijgen aan de goddelijke natuur” (divinae consortes naturae, 2 Petr. 1,4).
De Kerk heeft dit mysterie niet enkel dogmatisch, maar ook existentieel verstaan: het doopsel is de poort tot de deelname aan het goddelijk leven, en de Kerk is de ruimte waarin dit leven gestalte krijgt. De mystieke ervaring, in het bijzonder bij heiligen als Catharina van Siena, verwoordt deze realiteit niet in abstracte termen, maar in een symbolische taal die de grenzen van rationeel denken overstijgt.
1. Sacramentele inlijving en ontologische transformatie
Volgens Thomas van Aquino is de genade van het doopsel een habitus infusus, een ingeplante levensvorm die de ziel innerlijk transformeert (Summa Theologiae I-II, q.110). Deze genade is niet louter juridisch of moreel, maar ontologisch: de mens wordt werkelijk “in Christus ingeplant” (Rom. 6,5). Hierdoor krijgt hij deel aan het leven dat Christus van de Vader ontvangt, en wordt hij, zoals Augustinus zegt, “tot lid van dat Lichaam waarin Christus het Hoofd is” (Tractatus in Ioannem 26,13).
Deze inlijving verhindert dat de mens ooit “verdampt” in zijn niets-zijn. Zonder genade is de mens vergankelijk stof, maar door de deelname aan Christus’ verlossend bloed wordt hij verheven tot een nieuw bestaansniveau: levend in de stroom van de Heilige Geest, die in hem de liefde Gods uitgiet (Rom. 5,5).
2. De brug van het Kruis: Christus als Middelaar van deelname
De theosis is geen autonome opgang van de mens naar God, maar een neergaande genadebeweging van God zelf, die door Christus’ menswording en kruisoffer de brug heeft geslagen tussen Schepper en schepsel.
Catharina van Siena noemt Christus in De Dialoog “de Brug die reikt van aarde naar hemel” (Dialogo, cap. 26). Zijn bloed is de levende stroom die deze brug bewoonbaar maakt; het is de “rode rivier” waarin de ziel wordt gewassen, geheeld en herboren.
In dat perspectief wordt het kruis geen teken van pijn, maar van doorgang: de plaats waar de mens leert wat liefde is. De vergoddelijking voltrekt zich via deelname aan dit kruis, want alleen wie sterft met Christus, leeft met Hem.
3. Symbolisch denken als kenweg tot God
Bij Catharina van Siena is de beeldtaal geen decoratie, maar een vorm van kennis. Haar mystiek is een epistemologie van het symbool. Wanneer zij spreekt over God als “Oceaan van Vrede” (Dialogo, cap. 167), gebruikt zij het beeld niet om het onzegbare te verbergen, maar om het juist toegankelijk te maken.
De ziel is als een vis in die oceaan: zij leeft in God, beweegt zich in Hem, en ademt door Hem. De grens tussen water en vis blijft echter bestaan – de schepselmatigheid wordt niet opgeheven, maar doordrongen van het goddelijk leven. Dit sluit aan bij het inzicht van Gregorius Palamas, die in de 14e eeuw onderscheid maakte tussen Gods wezen (dat onbereikbaar blijft) en zijn energieën (waarin de mens door genade deelheeft aan het goddelijk leven). De mens wordt dus niet God naar wezen, maar goddelijk door deelname.
Deze gedachte, die bij Thomas van Aquino een rationele formulering krijgt en bij Palamas een metafysische diepte, vindt in Catharina’s beeldspraak haar ervaringsmatige gestalte.
4. De Kerk als sacramentele ruimte van de vergoddelijking
De Kerk is de concrete plaats waar deze deelname gestalte krijgt. Zij is geen vereniging van gelovigen die naar God wijzen, maar het Lichaam waarin God woont en zijn genade laat circuleren. De liturgie is daarbij de voortdurende verwerkelijking van de theosis: in de eucharistische communie verenigt Christus zich met de mens en de mens met Christus, zodat Augustinus kan zeggen: “Wij worden wat wij ontvangen” (Sermo 272).
De Kerk is dus de oceaan van de Geest waarin de gelovigen leren “ademen” met Gods adem. Het is de sacramentele dimensie van de mystiek: de genade die de ziel verheft, wordt steeds bemiddeld door het Lichaam van Christus, dat de Kerk is.
5. Ethiek en deelname: handelen vanuit ontvangen zijn
Wie begrijpt dat hij niets is zonder God, ontdekt juist daarin de bron van zijn vrijheid. De mens die leeft uit genade, handelt niet meer vanuit bezit, maar vanuit doorstroming. Hij wordt transparant voor Gods liefde en brengt die tot uitdrukking in daden van barmhartigheid, gerechtigheid en vrede.
Catharina schrijft: “De ziel die Mij aanschouwt, kan niet anders dan liefhebben, en de liefde kan niet anders dan vrucht dragen.” (Dialogo, cap. 53). De deelname aan het goddelijk leven wordt zo de bron van sociale en kerkelijke vernieuwing. De mystiek is geen vlucht uit de wereld, maar een omvorming van de wereld vanuit de diepte van Gods liefde.
Conclusie
De mens is geroepen tot vergoddelijking – niet als roof op Gods majesteit, maar als gave van zijn barmhartigheid. Het Doopsel is het begin van dit mysterie: daar ontvangt de mens de eerste adem van de Geest, die hem in staat stelt te leven in de Oceaan van Vrede.
De symbolische taal van Catharina van Siena, het metafysische onderscheid van Gregorius Palamas, en de sacramentele theologie van Thomas van Aquino convergeren in één waarheid: de mens wordt niet vernietigd, maar vervuld in God. Hij wordt, zoals de traditie zegt, “niet tot een andere God, maar tot een mens die goddelijk leeft.”
De Kerk is de plaats waar deze werkelijkheid gestalte krijgt – de gemeenschap van hen die leren ademen in de liefde van Christus, de brug over de afgrond van ons niets-zijn, naar de oneindige diepte van Gods genadige aanwezigheid.
Bewerkingen door pastoor Geudens