De Tederheid van God

Standaard

DE TEDERHEID VAN GOD

Bewerking voor Website ‘Legioen Kleine Zielen

Onze relatie met God is een fundamentele kwestie. De kwaliteit van deze relatie hangt voornamelijk af van het beeld dat wij van Hem hebben. God is oneindig groot en machtig. Hij is de absolute volmaaktheid. Anders zou Hij God niet zijn. Dat is wat de rede ons kan leren over God. En dat is ook het enige dat zij over Hem kan zeggen. Maar wij hebben een andere bron die ons iets over God kan leren: het geloof, gebaseerd op de Openbaring van God over Zichzelf. In het Oude Testament noemde Hij zich “Ik ben”, ofwel “het Wezen bij uitstek, zonder wie alle andere wezens niet zouden bestaan”. In het Nieuwe Testament heeft Hij ons een werkelijk prachtige definitie van Zichzelf gegeven van de hand van zijn geliefde leerling: “God is Liefde”, schrijft Johannes ons in zijn eerste brief (4,8). Welnu, deze Liefde in God verleent alle andere typische goddelijke eigenschappen een oneindig karakter: zijn grootsheid, zijn almacht, zijn schoonheid, enz. Hij is grenzeloos zoals zijn eigenschappen grenzeloos zijn.

Er bestaat een nuance van de Liefde die verwant is aan de Barmhartigheid, namelijk de Tederheid. Wij vinden hierover sprekende getuigenissen in het Oude Testament: Jes. 66,13; Hos. 11,14; Psalm 103.

Terwijl de transcendentie van God ons, die slechts nietige wezens zijn tegenover Hem, een zekere angst inboezemt, stelt zijn tederheid ons gerust en weerhoudt ons ervan om ons afstandelijk te gedragen tegenover Hem. Onze terughoudendheid zou Hem kwetsen. Deze tederheid wordt ons bijzonder duidelijk geopenbaard in het evangelie (parabel van de verloren zoon, van de goede herder, het verhaal van de boetvaardige zondares; Lc. 7,36-50). En dus buigt God zich naar ons toe, ondanks de oneindige afstand die ons van Hem scheidt, en wil Hij met ons omgaan zoals een vader met zijn kinderen, zoals vrienden met elkaar, zoals een man met een vrouw. Hoe sterk deze vergelijkingen ook mogen lijken, toch doen ze afbreuk aan de werkelijkheid.

De Boodschap van de Barmhartige Liefde spreekt ons ook graag over deze onuitsprekelijke tederheid die onze relatie met God volledig kan wijzigen, naarmate wij erin willen geloven en ons erin willen verdiepen. In de persoon van Jezus definieert God zich als de tederheid zelf. Zijn houding tegenover ons en de manier waarop Hij werkt, dragen altijd de stempel van zijn buitengewone tederheid. Hij vraagt ons ook dat wij zijn gevoelens zouden delen of, zoals men tegenwoordig zegt, dat wij op dezelfde golflengte zouden zitten.

 

1.God is de tederheid zelf: 

“Ik ben de Koning der harten Ik ben de miskende tederheid.” 10.3.66 
“Ik koester voor u de tederheid van een vader, de liefde van een moeder en de genegenheid van een echtgenoot.” 4.4.68 
“Ik ben de troost van de bedroefden, de onuitsprekelijke tederheid voor de nederigen.” 25.6.67 

De Boodschapster is blij dat ze de tederheid mag verkondigen en dankt Hem daarvoor:
“Weest geloofd, Heer, voor uw goedheid, voor de onuitsprekelijke Tederheid van uw goddelijk Hart voor uw kinderen” 1.6.70 

 

 2.Zijn houding tegenover ons en de manier waarop Hij werkt dragen altijd de stempel van de tederheid. 

2.1. Jezus heeft dit heel speciaal getoond gedurende zijn verschrikkelijke Lijden. Op een zekere Goede Vrijdag verklaarde Hij aan Marguerite:
“Binnen enkele uren de kruisdood. Met een oneindige Tederheid… Ik had al uw zonden op Mij genomen en in mijn gebroken Hart was er zoveel tederheid, zoveel medelijden met mijn beulen.” 8.4.66 

2.2. Zijn tederheid geldt allen zonder onderscheid, om de eenvoudige reden dat Jezus alle mensen wil redden. Maar vooral de kleinen.
“De wereld van de kleinen heeft antennes die goed opvangen en niet bedriegen. De onuitputtelijke Bron van tedere liefde, die aan mijn open Hart ontspringt, is voor allen bestemd, zonder onderscheid.” 4.11.66 

2.3. Jezus zelf is teder:
Om naar ons te luisteren:
“Zeg Mij alles, Ik luister met zoveel tederheid naar u.” 15.2.67 

Om onze geringste gemoedsneigingen te bespieden:
“Kind, bemint ge Mij? Zeg het en herhaal het maar. Mijn tedere liefde bespiedt uw geringste gemoedsneigingen tot Mijn Hart. Wees niet gierig. Hadt ge er enig idee van!” 17.2.67 

Om de zalving van Zijn geest over ons te verspreiden:
“Ik dring in de diepten van uw wezen. Met tederheid zalf Ik uw ziel met mijn Geest.” 21.6.66 

Om ons te beminnen en ons te verzekeren van Zijn liefde:
“Denkt niet, dat ge te onwaardig zijt om Mij te benaderen. Ik zal u de heilige stoutmoedigheid geven van de kinderen Gods. Want met heel de tederheid van mijn Hart heb Ik u allen lief zoals ge nooit zult bemind worden.” 11.4.67 
“Ik heb met tederheid naar u gekeken. Ieder van u heb Ik bij zijn naam genoemd.” 4.11.71 
“De onuitputtelijke tederheid van mijn Hart, geloof Mij, zou u onmogelijk in de steek kunnen laten, en Ik zal komen, dat beloof Ik u.” 7.5.67 

Om de zondaars te redden:
“Wie zal gered worden? Die het wenst met geloof en vertrouwen. Mijn Hart neigt zich met tederheid over wie zich vernedert.” 4.10.67 

Om het kwaad te vernietigen:
“Het is helaas gemakkelijker, in weinig tijd een wereld op te bouwen, dan het kwaad uit te roeien in één enkele ziel. En soms, wanneer de tederheid niet volstaat, moet men krachtdadige middelen aanwenden.” 5.6.67 

Om onze ellende te verhelpen:
“Besef goed uw ellende. Betreur ze, maar bekommer er u niet om. Ik genees met tederheid.” 21.2.68 

Om te antwoorden op de roep van hen die lijden:
“Hoe bedroevend toch! Is het dan echt nodig, dat mijn kinderen lijden opdat ze zich zouden verwaardigen te gedenken dat Ik besta? En mijn tederheid voor hen is dan weer zo, dat Ik niet altijd kan weerstand bieden aan hun tranen.” 15.10.66 

Om het getuigenis van de liefde van de kleinen te ontvangen:
“Wees geloofd, Heer,” roept de Boodschapster uit, “voor uw goedheid, voor de onuitsprekelijke tederheid van uw goddelijk Hart voor uw kinderen.” 1.6.70 

2.4. Zijn speciale tederheid voor Marguerite en elke Kleine Ziel:
“En Ik, Ik heb heel de tederheid van mijn Hart in mijn kind gelegd, dat het erover beschikken kan voor allen.” 28.11.67 
“Mijn kind, ontvang elke Kleine Ziel met tederheid, wees voor haar een klein lichtje.” 
“Zeg hun (de mensen) dat Ik, hun God, hen niet aan hun lot overlaat, dat Ik vol tederheid waak over de Kleine Zielen van barmhartigheid.” 19.1.70 

 

3.Hoe moeten wij deze tederheid beantwoorden? 

3.1. Maar al te vaak ontmoet de tederheid van Jezus’ Hart slechts onverschilligheid, ondankbaarheid en kilte.
“Ik breng hun (de mensen) het heil door de Liefde. Zij houden niet op Mij te beledigen. Mijn tederheid stuit op ironie en misprijzen.” 

3.2. Wat Jezus aan de mensen vraagt:
Er niet aan te twijfelen:
“Twijfelt nooit aan mijn tedere liefde!” 10.2.67 

Ervan te leven:
“Leef van mijn tedere liefde. Leer het kwaad grondig verafschuwen. Verkwist de tijd niet die u gegund is om lief te hebben.” 23.2.67 

Niet vrezen onze tederheid aan Jezus te tonen:
“Zoveel zielen vrezen Mij te mishagen door zich vrijmoedig te uiten. Ze bidden tot Mij als een verre en onbewogen God. En mijn Hart dat brandt van tedere liefde is niet voldaan wanneer ze zich zo plechtig tot Mij wenden.” 10.3.67 

Er de schatten van benutten:
“O mijn geliefde kinderen, laat de schatten van tederheid, die Ik u wil geven, niet ongebruikt in mijn Hart.” 14.4.67

Haar gebruiken als krachtbron:
“Wie zonder troost is, is daarom nog niet zonder genade. Zo weinig zielen blijven trouw in de beproeving. Gij, kind, wees sterk door al mijn tederheid. Vergeet nooit, dat in u het leven is.” 17.5.67 

Haar gebruiken om beter te beminnen:
“Heer, geef me wat ontbreekt om U beter lief te hebben.”
“Is de tederheid van mijn Hart U niet voldoende?” 20.7.67 

Alle mensen hebben een hart om te beminnen. Alleen hiervoor hebben ze het gekregen: om God bovenal te beminnen. Helaas lijken velen zich hiervan niet bewust. En terwijl zij hun Schepper, Hun Verlosser en Vriend beschouwen als een Wezen dat zich ver van hen bevindt, denken zij dat zij Hem niet moeten beminnen. Misschien omdat zij het een onmogelijke zaak vinden, hechten zij zich liever – en vaak in overdreven mate – aan het schepsel (i.c. de mens), en behandelen zij de Heer als een vreemde, een ongewenste, een ongenode gast.

Nochtans is God één van ons geworden door de Menswording. Door ons lot in alles behalve de zonde te delen, maakt Hij vreemd genoeg deze belangrijke plicht van de liefde gemakkelijker. Door niet alleen zijn goddelijke, maar ook zijn menselijke tederheid kwistig uit te delen. Tederheid die zonder maat is en tegelijkertijd op maat, passend bij onze meest verborgen persoonlijke voorkeuren. Indien zij ons onverschillig laat, bewijst dit eenvoudigweg dat wij nog gebonden zijn aan en overheerst worden door een heerszuchtige eigenliefde, waarvan wij ons eerst dringend zouden moeten ontdoen. Indien wij er de moed toe hadden, zou ons hart, onthecht van het geschapene, zich gemakkelijk aan zijn Schepper kunnen hechten en Zijn Liefde met liefde kunnen beantwoorden.

Ten slotte citeren wij nog uit de Boodschap:
“Laat uw hele leven rusten in de onuitsprekelijke tederheid van uw God.” 1.2.67 


Uit; De gedachten van Jezus’ Hart, R. Jaouen C.M., Uittreksels uit de Boodschap van de Barmhartige Liefde aan de Kleine Zielen, blz. 36-39.