Openbaring des Heren

Mattheüs 2, 1-12
Een krantenbericht vermeldde een sterk toegenomen vraag, naar kerststallen. Als er ook één bij u staat, dan schuift u dit weekend misschien de Drie Koningen wat dichter naar de kribbe toe. We vieren vandaag immers dat de Drie Koningen ‘het huis binnentraden, daar het Kind met zijn Moeder vonden en, neerknielend, Hem aanbaden’.
Dit feest heeft in alle tijden tot de verbeelding gesproken. De evangelietekst spreekt overigens niet over ‘Koningen’, maar over ‘Wijzen uit het Oosten’. De volksvroomheid maakte er vanwege de drie geschenken en de aard ervan, drie Koningen van, gaf ze namen en liet ze reizen met een groot gevolg van dienaren en kamelen. Zo werden de Drie Koningen het middelpunt van talrijke verhalen en mysteriespelen, van folkloristische gebruiken: zingend met een ster langs de huizen gaan, koningskoek met koningsboon eten, koningskaarsje springen.
Wat is toch het boeiende in de drie Wijzen?
Kan het zijn dat wij in die geheimzinnige reizigers iets van onszelf herkennen? Wij zijn toch ook levenslang op weg om het Kind en Zijn Moeder te vinden? Soms weten wij ons geleid door het licht van het evangelie en de verkondiging van de Kerk. Maar soms ook verdwijnt het licht. Ook wij kunnen, evenals de Wijzen in Jeruzalem, verzeild raken in beschouwingen die het Kind en Zijn Moeder naar het leven staan, en het veilige huis waarin Zij op ons wachten — de Kerk — ‘onbewoonbaar’ verklaren. Dat kan soms allemaal zo eigentijds en zo aannemelijk klinken. We raken dan in verwarring en voelen geloofsonzekerheid ons verstand en ons hart binnensluipen.
Daardoor krijgen hedendaagse bekoringen vat op ons: we kunnen gaan menen dat de Kerk een democratie moet worden, dat man en vrouw in alle opzichten gelijk moeten worden gesteld, of dat het bepalen van wat goed en kwaad is toch eigenlijk maar aan ieder persoonlijk moet worden overgelaten. Velen verkeren heden ten dage in zo’n geloofscrisis; het licht van het geloof verdwijnt in de confrontatie met allerlei meningen en hypotheses, die over onze hoofden worden uitgestort.
Ik moet bij het verhaal van de Wijzen denken aan het bekende woord van Jezus, waarmee Hij Zijn Vader dankt omdat Hij deze dingen (van de Openbaring) heeft verborgen gehouden voor wijzen en verstandigen en ze aan kinderen heeft geopenbaard. “Wijzen en verstandigen’, zo duidt Jezus enigszins satirisch de éigen-wijzen, de wáan-wijzen aan, die alleen maar hun eigen beperkte verstand als maatstaf nemen. Wat zij niet exact kunnen bewijzen, dat bestaat voor hen eenvoudig niet. Zij zijn niet ontvankelijk voor het mysterie van de levende God en Zijn openbaring, die geloof vraagt en met het hart aanvaard wil worden.
De Wijzen uit het Oosten, die naar Bethlehem komen, laten ons zien wat échte wijsheid is. Voor hen was uiteindelijk niet het verstand, maar het hart doorslaggevend. De armelijke omstandigheden van het Kind weerhielden hen er niet van om zich over te geven en het knielend te aanbidden. Deze openbaring van het Christus mysterie noemt Sint Paulus een ‘geheim’ dat niet eerder bekend was, namelijk dat Jezus niet alleen voor het uitverkoren volk de Messias is, maar ook voor de heidenen, dat wil zeggen: de niet-joden. De liturgische naam voor het Driekoningenfeest is dan ook: ‘Openbaring van de Heer’.
Jezus wil alle volkeren, ieder mens, doen delen in zijn openbaring. Niemand uitgezonderd; ook niet degenen voor wie het licht verdwenen is. De oproep van Jesaja aan het begin van de liturgie vandaag, staat er tot onze bemoediging: ‘Sta op, laat het Licht u beschijnen, want de Zon gaat over u op en de glorie van de Heer begint over u te schijnen’. Dat klinkt als bazuingeschal om ons te laten wegroepen uit de duisternis van het wankelend geloof, van een dubieuze levenshouding, weg uit het verlokkende nieuw-heidendom om ons heen, misschien zelfs in onszelf.
Geloven is een genadegave; we hebben er geen recht op, noch kunnen wij het uit eigen kracht verwerven. Vragen wij om de gave van het geloof, op de voorspraak van de “Wijzen uit het Oosten’ — samen met de “Wijzen uit het Westen’: de H. Willibrord en gezellen, die aan onze voorouders de ‘Openbaring van de Heer’ brachten. Moge zo, door Gods genade, door de voorspraak van de heilige wijzen en door onze goede wil het pas begonnen jaar een jaar worden waarin velen het Kind en Zijn Moeder vinden of hervinden en de Openbaring in volle rijkdom openbloeit in vele harten tot eer van God en tot heil van onszelf en onze naasten.
Preek van Adrianus Kardinaal Simonis