
Nieuwsbrief XVIII.4, pater Daniel, 27 januari 2023 (1)
Psalm 1 en 2
“Gelukkig de mens die weigert te doen wat goddelozen hem raden…”. Zo begint psalm 1. Het klinkt als een bazuinstoot. Deze psalm is een waardige ouverture van het boek van de lofzangen. Hij handelt over de tegenstelling tussen de “rechtvaardige” en de “boze”. Hierbij wordt het beeld gebruikt van een boom, aan het water geplant, die overvloedig vruchten geeft. De “boom van het Leven” was een geliefd thema bij de eerste christenen. Deze boom zagen we al staan in het eerste Bijbelboek, Genesis (2, 9). God heeft de mens geschapen opdat hij in overvloed zou kunnen genieten van de boom van het Leven. Deze boom komt terug op het einde van de Schrift, in het laatste hoofdstuk van het boek van de Openbaring. Het “geboomte des levens” groeit aan beide kanten van de rivier met water, helder als kristal, dat midden door de Stad, het Nieuwe Jeruzalem vloeit en onvoorstelbaar vruchtbaar is: ”…en op haar oevers, aan weerszijden, stond het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, elke maand eens; en zijn loof brengt de volken genezing” (22, 2 v).
Vervolgens worden drie soorten mensen aangeduid die in het leven niet zullen lukken. Vooreerst de “wettelozen”, zij die Gods Wet afschudden en allerlei onrecht bedrijven. Ze maken hun eigen wetten en leggen die anderen op. Door hun agressief, tegendraads manipuleren, denken zij de heersers van de wereld te zijn. Vervolgens komen zij die dwaalwegen gaan. Met grote inspanningen en vernuftige plannen denken zij de wereld te overheersen en de mensen tot hun slaven te kunnen maken. Tenslotte komen de “spotters” die met allerlei kromme redeneringen de waarheid en het recht weten te verdraaien. Altijd leveren ze scherpe kritiek op wat goed en edel is, trouw en plicht. Leugens worden door hen tot de waarheid verheven en onschuldigen worden als misdadigers gestraft. Ze verheerlijken een wereld die wegzakt in steeds grotere perversiteiten. Gelukkig de man die deze drie manieren van leven onmiddellijk doorziet en zich ver houdt van dergelijke gedragingen.
Het tweede vers wijst dan op de positieve aanvulling met de man die vreugde vindt in
Gods Wet en deze dag en nacht overweegt. Hij beseft dat hij geschapen is voor het geluk van God zelf, dat hij met zijn eigen kracht niet kan maken of vinden. Nederig en blij wil hij de handleiding van God volgen om met Hem te leven. Daarom wil hij hartstochtelijk de vervulling van de Wil van God nastreven, ook al is die nog zo verschillend van de verzinsels van de mensen. Zo iemand is verzonken in de Wet van God en is deze steeds “murmelend” aan het overwegen. De vrome jood die aan de Klaagmuur van Jeruzalem bidt en rustig heen en weer beweegt, zoals een riet dat meebuigt met de wind, kan hiervan een voorbeeld zijn.
Vers drie bevestigt hoe vruchtbaar het leven van zo iemand wel is. Hij is werkelijk als een boom langs het water. In schril contrast hiermee is het ijdele leven van de boosdoener in verzen vier en vijf. Hij heeft geen bestendigheid maar is als kaf dat wegwaait met de wind. Het slotvers plaatst de rechtvaardige en de boze nogmaals tegenover elkaar.
Het eerste woord van deze eerste psalm luidt “Gelukkig!” (Hebreeuws: asjre). Het is een sleutelwoord voor gans de Schrift. De wortel van dit woord (a-sj-r) betekent: vooruitkomen, lukken. Zo spreken we over iemand die zijn beroep met hart en ziel uitoefent: dat is ’n echte…! Het is iemand die zich helemaal kan ontplooien in wat hij doet. We kunnen in dit woord in zekere zin een samenvatting zien van gans de Bijbel. De joden verdelen de psalmen in vijf “boeken” (I: (1 en 2 zijn als inleidingen) psalm 3 – 41; II. Psalm 42 tot psalm 72; III. Psalm 73 tot psalm 89; IV: Psalm 90 tot psalm 106; V. Psalm 107 tot psalm 145). Het eerste deel van de Schrift, de Torah of Wet, wordt ook in “vijf boeken” ingedeeld (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium). Welnu, op het einde van het laatste boek van de Torah spreekt Mozes een zegen en een lofzang uit op Israël: “Wie Israël is er gelukkig als gij, gij volk, bevrijd door God…” (Deuteronomium 33, 29). En wat is het eerste woord dat Jezus uitspreekt wanneer Hij de zaligsprekingen geeft? “Asjre”! “Gelukkig de armen…” (Mattheus 5, 3). Dit is als de samenvatting van gans de openbaring. Het Nieuwe Testament dat ons in het Grieks werd overgeleverd vertaalt dit woord met “makarios”, dat niet minder dan 37 keer voorkomt. God is de Bron van alle geluk en wil dit meedelen aan de mensen. Daartoe gaf Hij hen verstand en vrije wil opdat ze zelf zich aan Hem zouden hechten. De mens wees dit aanbod evenwel in hoogmoed af en wilde zelf god spelen. God werd mens in Jezus Christus om dit kwaad, de opstand van de mens teniet te doen en hem opnieuw de kans te geven te delen in Gods eigen geluk. De vrome toehoorders van Jezus begrepen goed wat dit woord betekende. Met zijn programma van de zaligsprekingen wijst Jezus op de levenswijze van de profeten, wijzen en vromen, van Maria en Jozef en allen die de Geest van God als hun wet willen volgen. Uiteindelijk openbaart Jezus met dit woord de wijze waarop Hij zelf hier op aarde geleefd heeft. “Zalig de armen”. Zalig zij die diep in hun hart die hunker naar God blijven koesteren en die weten dat dit aardse leven hen nooit volledig gelukkig kan maken omdat zij geschapen zijn voor het eeuwig geluk in God. Zalig zij die blijven hongeren en dorsten naar God. Zij aanvaarden dat deze wereld met alle verleidingen niet hun uiteindelijk geluk brengt. Zij beseffen dat zij hun dorst alleen volledig kunnen lessen bij God in zijn Rijk. En Jezus is Degene die waarlijk gelukt is, Hij is de Volmaakte Mens. Hij is op aarde zo arm geworden dat Hij de volle rijkdom van het Leven en de verrijzenis verworven heeft. Wie niet de wereld maar Jezus navolgt, zal echt lukken. Het Nederlandse “Getijdenboek” zet boven deze psalm de volgende tekst in het rood: “Zalig zij die hun vertrouwen gesteld hebben op het kruis en afdalen in het doopwater”.
Psalm 1 en 2 kunnen we ook zien als een inleiding op het psalmboek. De eerste psalm looft de gelovige om zijn trouw te midden van de goddelozen. Psalm 2 richt zich tegen de goddeloze volken en wereldheersers. Wanneer Petrus en Johannes om hun prediking van de verrezen Heer gevangen genomen worden en weer vrijgelaten (Handelingen 4, 25-28), bidden ze de eerste verzen van deze tweede psalm: “Waarom zijn de volken rumoerig…?” De woede van de heersers, zo zeggen ze, richt zich niet zozeer tegen hen, maar eigenlijk tegen Jezus Christus. Het eerste deel van de psalm gaat over de opstand van de wereldheersers tegen God en zijn Gezalfde (vers 1-3). In het tweede deel spreekt God (vers 4-6). Hoe onbenullig en potsierlijk is de drukdoenerij van deze aardse machthebbers. Gods Gezalfde is de echte Koning over alle volken. In het derde deel spreekt de Gezalfde (vers 7-9). De uitroep van de Vader “Gij zijt mijn Zoon” voert ons naar de stem uit de hemel bij Jezus’ doop in de Jordaan (Marcus 1, 11). Tenslotte worden de aardse heersers opgeroepen tot inzicht te komen en God te dienen. Deze psalm heeft in onze tijd niets aan actualiteit verloren.
(Volgende keer: psalm 8).